Sociaal
Animatie is een creatieve activiteit waar erg veel sociale interactie is wegens het groepswerk.
Stahl (Stahl, Koschmann, & Suthers, 2006) stelt voor om met kleine groepen te werken. Deze kleine groepen zijn het meest bruikbaar. Enkele redenen die hij hiervoor geeft zijn de volgende. De leden in kleine groepen kunnen gemakkelijker worden geobserveerd. Als observeerder kan je volgen hoe de sociale interactie in de groepen er aan toe gaat. Ook kan je met kleine groepen zowel het individueel aspect, als het groepsaspect observeren.
Tijdens mijn stage in Denemarken heb ik ook geobserveerd. Ik merkte dat er in bijna elke groep een leider was. Ook al was niet iedereen zich ervan bewust dat er een leider aanwezig was.
Ik vroeg aan een groepje: “Hebben jullie taken verdeeld in jullie groep? Is er een leider?”
Het kind dat ik zag als leider, antwoordde daarop: “Neen, we zijn allemaal gelijk, er is geen leider.”
Leren in groepen kan verdeeld worden in twee soorten van leren. Het coöperatief leren en het collaboratief leren, volgens Dillenbourg (1999b).
“In cooperation, partners split the work, solve sub-tasks individually and then assemble the partial results into the final output. In collaboration, partners do the work ‘together’.”
(Stahl, Koschmann, & Suthers, 2006, p. 411)
Tijdens mijn observaties in de stage in Denemarken, kon ik zowel het coöperatief leren, als het collaboratief leren onderscheiden bij de leerlingen.
Wanneer de kinderen aan het brainstormen waren over het idee van de film, waren ze vooral collaboratief leren aan het gebruiken. Wanneer de echte productie van de film begin, schakelden ze over op coöperatief leren, ze verdeelden de taken onder de verschillende leerlingen.
Bij collaboratief leren overleggen de kinderen en delen ze hun mening met elkaar. Daarvoor hebben ze verschillende sociale vaardigheden nodig. Het leren is niet alleen een individueel proces, maar ook een groepsproces. De kinderen moeten samenwerken, overeenkomen om tot een eindresultaat te komen.
Stahl (Stahl, Koschmann, & Suthers, 2006) stelt voor om met kleine groepen te werken. Deze kleine groepen zijn het meest bruikbaar. Enkele redenen die hij hiervoor geeft zijn de volgende. De leden in kleine groepen kunnen gemakkelijker worden geobserveerd. Als observeerder kan je volgen hoe de sociale interactie in de groepen er aan toe gaat. Ook kan je met kleine groepen zowel het individueel aspect, als het groepsaspect observeren.
Tijdens mijn stage in Denemarken heb ik ook geobserveerd. Ik merkte dat er in bijna elke groep een leider was. Ook al was niet iedereen zich ervan bewust dat er een leider aanwezig was.
Ik vroeg aan een groepje: “Hebben jullie taken verdeeld in jullie groep? Is er een leider?”
Het kind dat ik zag als leider, antwoordde daarop: “Neen, we zijn allemaal gelijk, er is geen leider.”
Leren in groepen kan verdeeld worden in twee soorten van leren. Het coöperatief leren en het collaboratief leren, volgens Dillenbourg (1999b).
“In cooperation, partners split the work, solve sub-tasks individually and then assemble the partial results into the final output. In collaboration, partners do the work ‘together’.”
(Stahl, Koschmann, & Suthers, 2006, p. 411)
Tijdens mijn observaties in de stage in Denemarken, kon ik zowel het coöperatief leren, als het collaboratief leren onderscheiden bij de leerlingen.
Wanneer de kinderen aan het brainstormen waren over het idee van de film, waren ze vooral collaboratief leren aan het gebruiken. Wanneer de echte productie van de film begin, schakelden ze over op coöperatief leren, ze verdeelden de taken onder de verschillende leerlingen.
Bij collaboratief leren overleggen de kinderen en delen ze hun mening met elkaar. Daarvoor hebben ze verschillende sociale vaardigheden nodig. Het leren is niet alleen een individueel proces, maar ook een groepsproces. De kinderen moeten samenwerken, overeenkomen om tot een eindresultaat te komen.